Blog post #8, 24 januari 2022
Wat kan Nederland nog doen voor Afghanistan, nu al onze militairen zijn teruggetrokken en de Taliban aan de macht zijn? Donderdag debatteert de Commissie Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer daarover. Uitgangspunt voor de meeste partijen is: Nederland kan de Afghaanse bevolking nu niet de rug toekeren. In het land tekent zich een humanitaire crisis af van dramatische proporties. Meer dan de helft van de bevolking heeft noodhulp nodig om te kunnen overleven. De crisis is mede het gevolg van het bevriezen van hulpgelden en banktegoeden van de Afghaanse overheid als reactie op de overwinning van de Taliban. Voor een land dat voor 80% van de overheidsbegroting afhankelijk is van hulpgelden, zijn de gevolgen daarvan nauwelijks te overzien. Salarissen van ambtenaren, artsen en leraren kunnen niet worden uitbetaald. De Centrale Bank heeft geen toegang meer tot het internationale betalingsverkeer waardoor Afghaanse banken en hun cliënten – zoals het lokale MKB – hun cashflow hebben zien stokken.
Afghanistan heeft dus direct noodhulp nodig. Maar ook ontwikkelingshulp gericht op de langere termijn is van belang. Mede dankzij Nederlandse inzet is in de afgelopen decennia een maatschappelijk middenveld opgebouwd en het zou zonde zijn dat nu weer te laten eroderen. Niet alleen omdat lokale organisaties hulp bieden, maar ook omdat zij opkomen voor de belangen van vrouwen, minderheden en gewone burgers. Het mislukken van ‘statebuilding’ via militair ingrijpen heeft eens te meer aangetoond dat democratisering alleen van onderaf kan plaatsvinden. Uit de geschiedenis weten we dat de middenklasse de drijvende kracht achter democratisering is. Dit betekent dat het opbouwen van een levensvatbare private sector niet alleen om economische, maar ook om politieke redenen belangrijk is. Investeringen in onderwijs zijn ook van belang. Opgeleide burgers zijn meer geneigd om de regering aan te spreken op verantwoording en hervorming. Onderwijs en economische ontwikkeling creëren ook alternatieve manieren van leven voor degenen die zich nu bij extremistische groeperingen aansluiten om te overleven. Het creëert dus alternatieven voor terreur.
In de twintig jaar dat Nederland samen met andere landen in het land actief is geweest, zijn verwachtingen gewekt, en die brengen verantwoordelijkheid met zich mee: we mogen de Afghanen nu niet in de steek laten. Maar wat kunnen we doen? Nu wordt het ingewikkelder. De hulpgelden zijn namelijk niet voor niets bevroren: donoren willen de Taliban, tegen wie twintig jaar is gevochten en die bepaald geen prettig trackrecord hebben wat mensenrechten betreft, niet in de kaart spelen. Kan de bevolking worden geholpen zonder dat de regering daarvan profiteert? Hulpwerkers die tijdens het vorige Talibanbewind in de jaren negentig in het land actief waren zeggen van wel. Volgens Willem van der Put, oud-directeur van HealthNet/TPO, bijvoorbeeld was de bemoeienis van de Taliban met hun werk toen minimaal en werden hulpgelden door hen ook niet of nauwelijks ‘afgeroomd’.
Inderdaad stemde het ministerie van Buitenlandse Zaken er onlangs mee in dat door Nederland gefinancierde projecten van ngo’s met Afghaanse partners weer worden opgestart, op voorwaarde dat de Afghaanse overheid zich erbuiten houdt. Deze projecten worden echter bemoeilijkt door een gebrek aan toegang tot liquide middelen en een haperend overheidsapparaat. Steeds meer stemmen gaan daarom op om, onder strenge voorwaarden, ook weer hulp aan de regering mogelijk te maken. Zo twitterde Bernie Sanders vorige week: “Afghanistan is facing a humanitarian catastrophe. I urge the Biden administration to immediately release billions in frozen Afghan government funds to help avert this crisis, and prevent the death of millions of people.”
Hierbij wordt er ook op gewezen dat de ineenstorting van de Talibanregering – en dat is een reëel gevaar – waarschijnlijk niet in het belang van het Westen zou zijn. Dit zou tot een chaotische situatie leiden waarin verschillende Afghaanse krijgsheren en terreurgroepen met elkaar de strijd zouden aangaan. Een groep als Islamitische Staat zou hiervan profiteren. En IS heeft, in tegenstelling tot zijn vijand de Taliban, wél de ambitie om ook buiten Afghanistan terreur te zaaien.
We willen de Taliban dus niet versterken, maar ook niet laten instorten. De gulden middenweg bestaat uit het uitoefenen van politieke druk om ervoor te zorgen dat de Afghaanse regering zich de juiste kant op ontwikkelt. Belangrijke eisen zouden daarbij moeten zijn dat de regering inclusiever wordt en de banden met terreurorganisaties verbreekt. Zulke druk kan van onderop ontstaan, vanuit burgers dus, als de Afghaanse economie en maatschappij de kans krijgen zich verder te ontwikkelen. Maar druk moet ook van buiten het land komen. Diplomatie heeft daarbij een rol te spelen.
De zoektocht naar een politieke oplossing voor het Afghaanse conflict is in de afgelopen decennia een ondergeschoven kindje geweest in de Westerse strategie. Maar zo’n oplossing is wel nodig. Hiervoor moet, hoe vervelend dat ook is, de dialoog met de Afghaanse machthebbers openblijven. Daarbij is het goed te beseffen dat de Taliban geen centraal geleide organisatie zijn maar bestaan uit diverse facties en autonoom opererende regionale commandanten, die elk weer hun eigen banden hebben met andere groepen en landen. Gematigde elementen binnen de Taliban streven naar internationale erkenning om de isolatie van de jaren negentig te voorkomen en zijn bereid om in ruil daarvoor de banden met terroristische groepen als Al-Qaeda te verbreken. Het Westen kan, samen met landen uit de regio, proberen deze stroming te versterken. Het kan ook gebruikmaken van de contacten van ngo’s en diasporanetwerken om buiten de officiële kanalen om diplomatie te bedrijven.

Ook een regionale benadering is nodig. Onder meer Iran, Rusland, India, China en de ‘Stans’ mengen zich in het Afghaanse conflict door verschillende facties binnen en buiten de Taliban te steunen. Sommige van de belangen van de verschillende regionale spelers zijn gedeeld, zoals het tegengaan van islamitisch extremisme door groepen als IS, Al-Qaeda en IMU en van drugshandel in de regio. Ook het inclusiever worden van de Talibanregering is in het belang van de meeste landen in de Afghaanse omgeving. Zo zijn Rusland en Iran, na de Taliban te hebben geholpen in hun opmars naar Kabul, nu ontstemd over het uitblijven van de beloofde coalitieregering, waarin Russische en Iraanse ‘cliënten’ vertegenwoordigd zouden zijn. Zulke gedeelde belangen kunnen een startpunt vormen voor het ontwikkelen van een regionale strategie ten aanzien van Afghanistan. Overwogen kan worden daarbij ook de verschillende Afghaanse oppositiegroepen, die zich nu in verschillende buurlanden ophouden, te betrekken.
Een bijzonder ingewikkelde rol speelt Pakistan, een bondgenoot van het Westen en ontvanger van militaire hulp, die tegelijk de Taliban al lange tijd heimelijk steunt. Recent zijn er berichten dat de Pakistaanse geheime dienst de Taliban als partner heeft verruild voor een coalitie van nog extremistischer groepen. Deze acties van Pakistan zijn er vooral op gericht te voorkomen dat Afghanistan banden aanknoopt met aartsrivaal India. De zoektocht naar een oplossing voor het Kashmir-conflict tussen India en Pakistan verdient daarom ook een plek hoog op de agenda.
Dit is allemaal nog niet zo makkelijk, om niet te zeggen: extreem moeilijk. Maar niets doen is ook geen optie.
Geef een reactie